Achtergrond informatie
Op deze pagina vindt u meer informatie over de natuurverschijnselen die in de boeken van Brem en Snuit genoemd worden.
Ga naar Boek 1 Brem en Snuit
Ga naar Boek 2 Met Brem en Snuit de duinen in
Ga naar Boek 3 Brem en Snuit blijven vrienden
Mist u achtergrondinformatie bij een van de verhalen? Aarzel dan niet om dit te melden via het formulier op de contactpagina. Dan zullen we proberen die informatie hier toe te voegen.
Boek 1
Verhaal Stekel
In de duinen komen veel stekelige planten voor. Zowel kleine stekels, zoals bij de bramen, als ook grote stekels, zoals bij de duindoorns. Zo beschermt de plant zichzelf tegen het opgegeten worden door dieren.

Verhaal Madelief
Kamille en Madeliefjes lijken veel op elkaar. Kamille is veel langer en ruikt lekker kruidig. Bovendien is het gele hartje van de kamille bolrond.

Er zijn twee verklaringen voor de naam Madeliefje. Het woord “Made” is een oud woord voor weide, de plaats waar dit bloemetje onder andere bloeit. Dus een lief bloemetje in de weide.
De tweede verklaring is dat de naam is afgeleid van “maagdenliefje”. De soort was het symbool voor de maagd Maria.
Soms kleurt het Madeliefje gedeeltelijk roze. Wanneer dat gebeurt, dan krijgen we mooi weer. Wanneer de roze tint intenser wordt dan krijgen we nog mooier weer.
Verhaal Tellen
Lieveheersbeestjes bij de kevers. Sommige soorten zijn zeer bekend, omdat ze algemeen voorkomen, bijvoorbeeld het zevenstippelig lieveheersbeestje. Lieveheersbeestjes leven zowel van planten en schimmels als van kleine diertjes en veel soorten zijn sterk gespecialiseerd. De bladluis etende soorten worden vaak als nuttig gezien.
De naam lieveheersbeestje is een herinnering aan de tijd dat de Germanen in Europa zich bekeerden (of bekeerd werden) tot het Christendom. De bestaande Germaanse naam voor het kevertje, Freyafugl, vogel van de godin Freya, werd verchristelijkt tot onzelievevrouwebeestje of lieveheersbeestje.
Lieveheersbeestjes worden ingedeeld naar het soort en aantal vlekken:

Verhaal Vlinder
Een kruisspin heeft een kruis op zijn rug. Een spin heeft acht poten en kan niet vliegen. Toch lukt het hem om een draad te weven tussen twee bomen die soms wel een paar meter uit elkaar staan. Hoe dat kan?
Op zijn achterste heeft een spin twee tuitjes. Hier kan hij een plakkerig draadje uit laten komen. Dit draadje is superlicht. Zo licht dat de wind het mee kan voeren. Als de spin geluk heeft, kleeft die draad aan de overkant aan een boom. Het beestje kan voelen of de draad vastzit. Als dat zo is, dan loopt de spin eroverheen om zijn web af te maken. Hij is dan net een koorddanser!

De spin produceert de draden voor het web zelf, dit materiaal wordt spinsel genoemd. Deze draad bestaat uit een mengsel van eiwitten, en de spin bepaalt afhankelijk van de functie of de draad moet kleven of niet.
Meestal zijn de draden van het spinnenweb voorzien van kleefstof. Als de prooi in het web vliegt blijft deze aan de webdraden plakken. De spin heeft zelf weinig last van de kleverige draden. De draden van het web zijn niet volledig met lijm bedekt, maar met druppels. De spin loopt als het ware tussen de lijmdruppels door. Ook zijn er in een spinnenweb ‘loop’-draden aanwezig zonder lijmdruppels; de spin gebruikt deze draden om zich in het web te verplaatsen zonder in zijn eigen web verstrikt te raken
Verhaal Rode Mieren
Mieren leven in kolonies met een koningin. De werksters gaan op zoek naar eten en laten elkaar weten waar dat te vinden is. Dan lopen ze er in een kolonne naar toe.
De luizen die gemolken worden door de mieren, zijn niet de luizen die kinderen kennen als hoofdluizen. Die zitten alleen in het haar. Het gaat in dit verhaal om bladluizen, grotere luizen die op planten leven en daar sappen uit halen, waardoor de bladeren geel kleuren.
Mieren zijn insecten en hebben zes poten. Hun lijf bestaat uit twee delen, een voor- en een achterlijf.

Verhaal Het Ei
De pootafdrukken van egels zijn goed te herkennen. Het zijn net kleine handjes met duim. Meestal zijn alle vingers en tenen te zien. De achtervoet is smaller dan de voorvoet. De nagel aan de vierde teen is twee tot drie keer zo groot als die aan de tweede teen.

De egel is een insecteneter, die zijn voedsel voornamelijk in de ondergroei zoekt. Met zijn snuit spoort hij zijn prooien op tussen afgevallen bladeren, graspollen en losse aarde, terwijl zijn gehoor scherp genoeg is om prooidieren onder de grond te horen kruipen.
Verder staan op zijn menu ook eieren – met een doorsnede tot 15 mm, visresten, paddenstoelen, bessen en vruchten.
Egels houden een winterslaap, waarin je ze niet moet storen. Hun stofwisseling draait dan op zo’n laag pitje, dat ze sterven als ze wakker worden. Vind je een wakkere egel in de winter, bel dan de egelopvang.
Verhaal De Slak
Naaktslakken zijn koudbloedige dieren zonder huisje. Ze eten graag groen, maar ook paddenstoelen.
Een slak beweegt zich met zijn sterke spieren over het slijm dat hij zelf produceert.
De ogen van een slak zitten op steeltjes. De slak trekt ze bij aanraking in.

Verhaal Onweer
Een regenboog ontstaat doordat het zonlicht door de waterdruppels van de regen gebroken wordt in zijn afzonderlijke kleuren. De volgorde van de kleuren is altijd hetzelfde.
Onweer ontstaat wanneer zwaar geladen wolken hun elektrische lading kwijt raken. Ze ontladen zich en er ontstaat een lichtflits. Donder wordt veroorzaakt doordat de lucht die direct grenst aan een bliksemschicht plotseling zeer sterk wordt verwarmd en daardoor zeer snel uitzet. Deze uitzetting veroorzaakt een geluidsgolf.

Verhaal De Garnaal
Garnalen zijn een groep van kleine kreeftachtigen. Over het algemeen worden garnalen groter naarmate het water waarin ze leven warmer is. Garnalen eten allerlei dierlijke en plantaardige resten. Garnalen leven vooral ‘s zomers dicht onder de kust. In de winter trekken ze naar dieper water.

Verhaal Verdwaald
Braamstruiken zijn stekelige planten met lange uitlopers. De vruchten zijn rijp in augustus.

Verhaal Spiegelbeeld
Bij het icarusblauwtje zijn er verschillen bij de mannetjes en de vrouwtjes. Bij het mannetje zijn de vleugels aan de bovenkant blauw en bij het vrouwtje bruin. Beide hebben een mooie witte franje rand langs de vleugels. Bij het mannetje een mooie zwarte enigszins gegolfde rand, welke ‘getekend’ is tussen het blauw en de witte franje rand van de vleugels. De achtervleugels van het vrouwtje hebben mooie oranje ‘kijk’ vlekken. Oranje ronde vlekken met een zwarte punt omringd door wit, als mooie lieve ogen. Bij de voorvleugel ontbreken in de oranje de zwarte stip.

Verhaal Gebroken Poot
Er zijn veel verschillende strandlopertjes. Ze zoeken bij laag water diertjes in de modder. Dat kunnen schelpdieren zijn of wormen, krabbetjes of kreeftjes.
Steltlopers sporen hun prooi zowel op de tast als met het oog op. Veel bodemdieren laten sporen na en de vogels zien dat. Op die plekjes worden proefprikjes gemaakt. Daarbij gebruiken de vogels de fijne tast- en smaakzintuigen op de snavelpunt.
Bij hoog water vluchten de vogels naar vaste hoogwatervluchtplaatsen. In het verhaal is een strandloper als voorbeeld genomen.

Verhaal De Metselbij
De mannelijke exemplaren van de gouden slakkenhuisbij zijn te herkennen aan de goudkleurige haarbandjes op het achterste stuk van het achterlijf. Bij de vrouwtjes zijn deze haarbandjes smaller en zitten er ook witte franjeharen, het achterlijf bij de vrouwtjes is tamelijk kort en dun behaard. De buikschuier is oranjebruin gekleurd. Verspreiding in Nederland is beperkt tot de kalkrijke kustduinen en in Zuid-Limburg. Dit bijtje nestelt in lege slakkenhuisjes waarin meerdere cellen worden gemaakt van bladmateriaal. Ze vliegt voornamelijk op vlinderbloemen (zoals rolklaver), lipbloemen (bijvoorbeeld dovenetel) of ruwbladigen (slangenkruid).

Het slakkenhuisje wordt beplakt met groene plantendelen en wordt afgesloten met een propje waarin bladpulp is verwerkt. De functie van het beplakken van het slakkenhuisje met plantendelen is nog onbekend. De eitjes die zijn gelegd komen na enkele dagen uit en na enkele verpoppingen (voor de winter) komen de nieuwe metselbijen uit. Deze metselbijen blijven echter in hun nest tot na de winter. Het bijzondere is, dat het eitje dat het laatst is gelegd, als eerste uitkomt. Dit bijtje zal zich als eerste naar buiten werken. Daardoor hoeft elk bijtje maar één kamertje te openen.
Verhaal Winter
Eekhoornsporen herken je aan de lange tenen met flinke nagels. Soms zijn het 4 tenen (voorvoet) soms 5 tenen (achtervoet)

Vossensporen zijn rond met kleine nageltjes.

Konijnensporen zijn rond en diep.

Vogelsporen zijn duidelijk te herkennen aan de lange tenen, 1 teen achterwaarts, enkele tenen voorwaarts.

Egelsporen zijn net kleine handjes met de duim iets naar onderen.

De eekhoorn verstopt zijn wintervoorraad (eikels, beukennootjes, dennenappels) maar kan ze niet altijd meer terug vinden. Daardoor helpen ze mee met het verspreiden van zaden (die later uitkomen) door het bos
Verhaal Glas
Vogels die in het ijs vast komen te zitten, kunnen er meestal niet zelf uitkomen. In stadsvijvers moet de brandweer soms uitrukken om ze te bevrijden.

Boek 2
Verhaal Dorst
Boomkikkers zie je niet zo vaak. Toch zitten er genoeg exemplaren in de duinen. Ze verstoppen zich tussen de stekelige planten.

Ze hebben kleine zuignapjes aan hun poten, waardoor ze goed kunnen klimmen. Ze zijn 4 tot 6 cm groot en leven het liefst in de buurt van water.
Verhaal De Bergeend
Bij eenden is het eerste wezen dat de kuikens zien als ze uit het ei komen de moeder. Als een kip eendeneieren uitbroedt, zullen de jonge eendjes moeder kip blijven volgen. Toch zullen ze als ze water zien daar direkt in plonzen. Tot grote frustratie van moeder kip. Die blijft aan de kant en wacht tot ze weer op het droge komen.
Verhaal Poep
Als je weet hoe vossenpoep eruit ziet en waar je moet kijken dan valt vossenpoep snel op. Een vos gebruikt een verhoging in het landschap om zijn drollen op te plaatsen zodat andere vossen weten dat het gebied bezet is. De ene keer ligt het bijvoorbeeld bovenop een molshoop midden op het pad. De andere keer misschien iets meer verscholen langs de rand van een bosje. Hoewel wij mensen goed moeten zoeken ruikt een andere vos het meteen.

In de herfst en winter eten vossen net zoals vele vogels bessen van de duindoorn. Vooral in het buitengebied van de duinen vind je vele duindoornstruiken en in de herfst dus ook veel drollen met zaden erin. Soms vind je zelfs onverteerde bessen in een drol.
Verhaal Vreemd en Verhaal Ziek
Het eerste dat opvalt bij de halsbandparkiet is de fel groene kleur. Hij is ook best groot, wel zo’n 40 cm.

Naast de grootte en kleur, valt ook de rode snavel op. De halsbandparkiet dankt zijn naam aan de mannelijke vogels. De mannetjes hebben een soort band rond hun hals. De veren in deze band zijn roze gekleurd en de nek ziet van voor zwart. Vrouwtjes hebben deze band niet.
Je hoeft deze parkieten niet eens te zien om ze op te merken… het geluid van halsbandparkieten is zeer duidelijk en van ver te horen. Zeker in grote groepen maken ze enorm veel lawaai. Mensen hielden halsbandparkieten thuis in volières of kooien. De vogels konden zo nu en dan ontsnappen en mensen lieten de vogels ook wel vrij. Halsbandparkieten konden zich goed aanpassen aan hun omgeving. De halsbandparkiet eet zoals de meeste vogels zaden en fruit. Maar ze eten nog veel meer, bijna alles wat ze tegenkomen. Granen, nectar en waarom dan ook niet meteen de hele bloem? In de winter eten halsbandparkieten bloemen van kastanjebomen op, de bloemen zitten nog in de knop en worden er uit gepeuterd.
Zonnebloempitten behoren tot het lievelingsvoer van halsbandparkieten. Naast dit voedsel eten ze nog graag voedsel bij de mens op voedertafels. Pindanootjes en appels lusten ze graag.
Halsbandparkieten zoeken een partner en blijven bij die parrtner gedurende hun hele leven, een veel voorkomende eigenschap bij papegaaien. De halsbandparkiet kan voor het eerst jongen krijgen als hij drie jaar oud is. Als nest gebruikt de halsbandparkiet holten om in te broeden. Het liefst een oud hol van andere vogels.
In Nederland zijn er al meer dan 10.000 halsbandparkieten te vinden. Ze zitten voornamelijk in de Randstad, het gebied tussen Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht.
Wanneer papegaai- en parkietachtigen in huis worden gehouden worden ze soms gekortwiekt. Kortwieken betekent dat de vleugels ingekort worden om het vliegen te voorkomen.
Oosterse karmozijnbes is een vaste plant uit Oost-Azië die rond 1850 in Europa is geïntroduceerd als sierplant. Minder vaak zie je de Westerse Karmozijnbes, die uit uit Noord-Amerika komt. Beide soorten hebben donkerpaarse tot zwarte bessen. De zaden, onrijpe bessen en wortels zijn giftig.
Verhaal De Zandhagedis
De meeste leguanen, hazelwormen, baardagamen, salamanders, anolissen en gekko’s kunnen hun staart afwerpen bij gevaar. Die groeit in ongeveer 2 maanden tijd weer aan. Er zijn enkele hagedissen die hun staart niet kunnen regenereren, zoals varanen, kameleons, kuifgekko’s en zeeleguanen.
Verhaal Velletjes
Veel insecten hebben een of meerdere larvestadia. Ze zien er dan heel anders uit dan in de volwassen vorm. In dit verhaal worden er enkele genoemd. De ontwikkeling van larve naar volwassen insect wordt metamorfose genoemd.
Verhaal De Dwergmuis
Op de site van vroege vogels in de klas is een mooi fimpje over de dwergmuis te bekijken.
https://schooltv.nl/video-item/vroege-vogels-in-de-klas-de-dwergmuis
Verhaal Processie


De eikenprocessierups is de larve van Thaumetopoea processionea, een nachtvlinder. Deze vlinder legt zijn eitjes in de toppen van eikenbomen. Wanneer deze rond half april in blad komen, komen de eitjes uit. De rupsen gaan ’s nachts vanuit de nesten in een grote groep op zoek naar voedsel: de zogenaamde “processies”. Overdag zitten de rupsen bij elkaar in een spinsel tegen de stam of dikkere takken, waar ze later ook verpoppen. Deze “nesten” bestaan uit een dicht spinsel van vervellingshuidjes met brandharen en uitwerpselen.
De rupsen hebben lange, witte haren, maar voordat ze de beruchte brandharen krijgen, vervellen ze eerst een aantal malen. De brandharen zijn 0,1-0,2 mm lang, en laten makkelijk los waarna ze door de wind worden verspreid. Vanaf mei zijn de rupsen zover gegroeid dat ze brandharen hebben. De rupsen verpoppen begin juli tot een onopvallende nachtvlinder. De vrouwtjes hiervan zetten in augustus hun eitjes weer af.
Boek 3
Verhaal De Heremietkreeft
Op de site van de Schooltv is een mooi filmpje te vinden van de heremietkreeft.
https://schooltv.nl/video/de-heremietkreeft-een-kreeft-met-een-schelp-als-huis/
Verhaal De Appel

Wie kent ze niet, die kleine schuimpakketjes die zo ogenschijnlijk achteloos ergens aan een plantenstengel hangen? Een trosje natte luchtbelletjes van ongeveer een centimeter, alsof iemand (maar wie dan?) een klein fluimpje heeft laten vallen en dat dat toevallig aan die plant is blijven hangen. Die iemand bestaat, maar is kleiner dan je denkt en het fluimpje blijkt een nest. In dat natte nestje zit de kleine nimf van de schuimcicade die als een bladluis plantensappen zuigt. Het diertje, dat zich getooid weet met de wetenschappelijke naam Philaenus spumarius (van het Latijnse spuma = schuim), is ongeveer een halve centimeter groot. Terwijl hij met zijn monddelen sap aan het zuigen is, maakt hij aan het andere uiteinde van zijn darmkanaal schuim, door lucht te blazen in via de anus uitgescheiden vocht.
Dit dreigt daarmee een vies verhaaltje te worden: het schuimkwakje is dus geen spuug maar eerder een soort tot schuim gepruttelde dunne diarree. Je moet er maar in willen vertoeven, maar voor het spuugbeestje, ook wel schuimbeestje, koekoeksspog of schuimcicade genoemd, is het een prima overlevingsstrategie. De nimfen zitten tot wel drie maanden in hun bellenblaas, dat uiteraard zowel kan opdrogen als uitlekken en dus telkens moet worden aangevuld met vers schuim. Na een aantal vervellingen verschijnt uiteindelijk de volwassen schuimcicade, een vreemd, ietwat keverachtig ogend beestje van slechts zeven millimeter. Deze kleine cicaden kunnen waanzinnige sprongen maken, tot wel zeventig centimeter ver. Dat komt neer op honderd maal hun lichaamslengte, een verbluffende prestatie.
Verhaal Redding Voor Brem

Het zeepkruid is een giftige plant, maar zoals zo vaak bij giftige planten kent zij ook medicinale toepassingen. De plant behoort tot de anjerfamilie en kan tot wel 70 centimeter hoog worden. De voorkeur gaat uit naar zandgrond en daarom is de plant ook vaak te zien in de duinen. Hij valt op door de in de volle zomer rijk bloeiende bloeiwijzen met witte tot soms licht roze bloemen.
Verhaal De Klapekster

De klapekster heet zo omdat hij ver-klapt wanneer een roofvogel overkomt
Minder bekend is dat de klapekster in vervlogen tijden ook gebruikt werd door de mens. De negentiende-eeuwse valkenvangers op de uitgestrekte heiden van Noord-Brabant gebruikten de klapekster namelijk als alarmvogel bij de jacht op roofvogels. Dat zit zo: de klapekster heeft een zeer sterk gezichtsvermogen en is erg waakzaam. Hij werd daarom door de valkenier aan een koord vastgebonden. Zodra de vogel vervolgens een overtrekkende slechtvalk ontdekte ging hij tekeer, zodat de valkenier z’n maatregelen kon nemen. Met behulp van een lokvogel, een duif bijvoorbeeld, kon de valk dan worden gevangen.
Verhaal De Aardbij
Mossen hebben geen wortels waarmee ze water en voedingsstoffen uit de bodem halen, alleen kleine hechtworteltjes om op hun plek te blijven, ze halen met hun blaadjes voedsel uit regenwater. Ze zuigen het water op als een spons: giet maar eens wat water op droge mosjes en kijk hoe ze opfrissen.
Mossen planten zich voort met sporen. Je kunt de felgekleurde rode, groene of gele sporenkapseltjes die boven het mos uitsteken prachtig zien.

Gewone mossen zijn groen en lijken op een plantje. Korstmos is iets heel anders, het is een samenwerking tussen een schimmel en een alg en vaak grijs of geel. Korstmossen vind je op stoeptegels, op hout en op boomschors. Op de stoep zien ze er soms uit als een plakkaat kauwgum. Ze blijven echter niet aan je schoen plakken. Soms lijken ze op een miniatuur koraalrif. In Nederland komen 624 soorten korstmossen voor. Korstmossen zijn indicatoren voor luchtvervuiling. Er zijn korstmossen die slecht tegen ammoniak kunnen en dan verdwijnen zoals schildmos, schorsmos en eikenmos. Andere korstmossen zoals dooiermos, poedergeelkorst en heksenvingermos houden juist wel van ammoniak
Verhaal De Spinselmotten
Het is eind mei. Frisse, groene bladeren kronen de bomen, bloemen kleuren de grond. Maar wat nou? Kale takken, witgrijze rag. Wat doet zo’n spookachtige boom middenin het groen? Kan het kwaad? Het heeft een sprookjesachtige sfeer. Het is het werk van de spinselmot, een mot met een withermelijnen mantel vol zwarte spikkels. De spinsels beschermen hun rupsen tegen vogels en roofinsecten, terwijl ze de bladeren van de bomen knagen.

De levenscyclus
Spinselmotten lusten niet zomaar elke boom. De spinselmot is een verzamelnaam voor meerdere soorten en iedere soort heeft zijn eigen waardplant: kardinaalsmuts, appel, vogelkers, pruim en meidoorn zijn enkele van de planten waarop ze voorkomen. Eiken niet; als je een eik ziet met spinsels, ga er dan in een grote boog omheen, want dat is het werk van de eikenprocessierups. Spinselmotten zijn hele andere nachtvlinders, waarvan de rupsen voor ons mensen geen kwaad kunnen.
De rupsen eten en spinnen de komende weken nog even door, tot ze na ongeveer een maand verpoppen. Tegen die tijd zijn de bomen en struiken kaal en overdekt met spinsels. Tuinmeubilair, fietsen, auto’s; alles wat in de buurt staat, kunnen ze in hun web hebben meegenomen. Maar zodra de motten vliegen verdwijnen de spinsels alweer snel en krijgen de bomen weer bladeren. De spinselmotten vliegen tot in augustus en zetten hun eitjes af op de bast van hun waardplant, rond de knoppen. Die eitjes krijgen een slijmerig laagje, dat hard wordt en een schutkleur heeft, zodat ze moeilijk te vinden zijn.
De vlinders verschijnen in juni en juli. De eieren worden in hoopjes afgezet in schorsspleten van de voedselplanten die boven aan het menu van hun rupsen staan.
De eieren overwinteren en in april komen de rupsjes uit. Deze beginnen onmiddellijk aan waarvoor ze worden geboren: eten, of beter…vreten. Tegen eind mei – begin juni zijn de aangetaste waardplanten volledig kaalgevreten en bedekt met een dicht, wit zijdespinsel. Dit taaie spinsel is een uitstekende bescherming tegen vijanden. Het verpoppingsproces gebeurt gemeenschappelijk in een zwaar spinselnest tegen de stam, tussen de takken of aan de voet van de aangetaste boom of struik. Enkele weken later verschijnen de vlinders om weldra weer aan de gehele cyclus te beginnen. Er is één generatie per jaar. De stammen van de waardplanten worden onherkenbaar. Honderden lichte vlinders zitten naast elkaar op de schors om eieren af te zetten waarna de kringloop opnieuw van start kan gaan. Over de gehele wereld komen spinselmotten voor. De vogelkers-spinselmot is ongetwijfeld de bekendste (Yponomeuta evonymella).
Verhaal De Vleermuis

In de seizoenstrek in het voorjaar en najaar vliegen sommige vleermuissoorten wel 40 tot 80 km per dag. In die periode hangen vleermuizen wel eens overdag in de buitenlucht wat uit te rusten van hun inspanningen. Ze kunnen daarbij soms enkele dagen op dezelfde plek hangen.
Alleen dieren die bijzonder hongerig zijn (wanhopig), of te zwak (of jong) om een schuilplaats te bereiken, worden overdag waargenomen. De uitzondering is de Rosse vleermuis, een bijzonder krachtige vlieger die het soms aandurft overdag op wat grotere hoogte te vliegen.
Het gaat goed met de vleermuis De duinen hebben waterrijke gebieden met schoon water. Op dit schone water komen de vleermuizen af, om te drinken maar ook te jagen. Watervleermuizen, grootoorvleermuizen en rosse vleermuizen vinden hier verblijfplaatsen in boomholten. Ook soorten uit de aangrenzende dorpen jagen graag in de duinen, zoals gewone dwergvleermuizen en laatvliegers. Al deze soorten leven van insecten die bij en boven de schone zoete wateren vliegen. Vooral de uitvliegende muggen worden opgepikt door vleermuizen.
Met de vleermuissoorten die op de zolders en in spouwmuren in de bebouwde kom en omgeving leeft, gaat het minder goed. Door kleine en grote renovaties worden kieren en gaten gedicht en verliezen vleermuizen, net als mussen en gierzwaluwen hun verblijfplaats.
Verhaal Spreeuwenwolken

Waarom verzamelen spreeuwen zich in grote groepen?
Dé verklaring is nog niet gevonden. Is het omdat ze zich in een groep veiliger voelen en zich beter kunnen beschermen tegen roofvogels? Of om samen de reis naar het overwinteringsgebied in België, Noord-Frankrijk of Zuid-Engeland te kunnen maken? Er wordt namelijk flink gereisd in het spreeuwenrijk. Zo’n dertig miljoen trekken er jaarlijks door en over ons land. ‘Onze’ spreeuwen trekken een eindje naar het zuiden, soortgenoten uit het noorden strijken hier neer. Ondanks de spectaculaire aantallen is er reden tot zorg. De aantallen spreeuwen nemen flink af. De afgelopen dertig jaar met maar liefst veertig procen
Hoe vliegen spreeuwen dan toch zonder te botsen?
Het dansen van een spreeuwenzwerm is een fantastisch schouwspel. Coördinatie in optima forma! Geen enkele vogel vliegt tegen elkaar aan. Dit komt omdat iedere spreeuw 6 à 7 andere spreeuwen tegelijkertijd in de gaten kan houden. En ze continu anticiperen op de beweging van de andere spreeuwen. Vooral als een roofvogel de spreeuwenwolk invliegt, krijgt de zwerm de meest wonderlijke figuren. De zwerm deinst op en neer en beweegt zich alle kanten op.
Verhaal De Houtsnip
De houtsnip (in strenge winters) steekt zijn lange snavel in de sneeuw om diertjes te vinden (puntje heeft een soort sensor). Overwintert ook in ons land. Een vorstinval kan op de Waddeneilanden en langs de Hollands-Zeeuwse kust tot concentraties leiden. Eet voornamelijk regenwormen, vooral buiten de broedtijd, maar ook insecten zoals kevers, oorwurmen, duizendpoten. Ook spinnen, naaktslakken, bloedzuigers, pissebedden e.d. Zoekt voedsel op de tast door met de snavel te boren in zachte grond.

Verhaal IJspegels
Let eens op wanneer en waar zich ijspegels vormen, de mooie ijspegels uit de sprookjes, die ons zo onweerstaanbaar in de echte winterstemming brengen!
IJspegels of ijskegels ontstaan doordat water, meestal van smeltende sneeuw of ijs, dat over een rand druipt geleidelijk weer bevriest. Door het druipende water langs de ijspegel wordt deze steeds langer.
Meestal gebeurt dit als sneeuw in de zon ligt bij een lage luchttemperatuur. De sneeuw wordt langzamerhand warm door het opslorpen van zonnestraling, begint te smelten en het smeltwater dat wordt afgevoerd bevriest weer.
Verhaal De Spanner
Het lange lijf van een rups bestaat uit 13 segmenten. De voorste drie zijn voorbestemd het borststuk van de vlinder te worden en heeft drie paar poten. Dit zijn de ‘echte’ poten die ook het volwassen insect krijgt. Op de middensegmenten van het achterlijf zitten tot vier paar poten (propoten) en soms komt ook nog een paar poten (propoten, pseudopoten) op het laatste segment van het achterlijf voor, zoals bij rupsen uit de familie van de spanners Tussen de poten op het borststuk en die op het achterlijf zit een duidelijke afstand. Aan de propoten zitten haakjes, ze zijn vaak zachter dan de voorste drie paar, die meer geleed zijn.



De rupsen hebben een duidelijk herkenbare manier van voortbewegen: eerst wordt het achterlichaam tot aan de borst opgetrokken, zodat de rups de vorm van de Griekse letter omega heeft. Daarna wordt het voorlichaam vooruit geschoven, zodat de rups zich weer over de volle lengte uitspant. Hieraan ontleent de familie haar Nederlandstalige naam.
De rupsen van veel spanners richten zich op en lijken op een zijtakje van het takje waar ze op zitten.
Verhaal De Schaatsenrijder
Schaatst hij wel echt? De schaatsenrijder roeit meer. Doordat de poten schoksgewijs worden bewogen lijkt de voortbeweging sterk op schaatsen. Hij lijkt 4 poten te hebben, maar er zitten nog 2 korte poten bij de kop. Met zijn middelste poten roeit hij, de achterste stuurt hij mee.

Verhaal De Mol
Mollen komen in de duinen niet veel voor, toch kun je langs de rand van de duinen wel molshopen zien liggen. Mollen leven van worteltjes van planten en kleine bodemdiertjes. Zej houden niet van het rulle zand, daar storten de gangen steeds weer in. Het liefst zit hij langs de rand van de duinen, waar de grond wat harder is.
De mol gaat niet in winterslaap. Als het vriest kruipen de regenwormen en dus ook de mollen wat dieper onder de grond, tot waar de grond niet meer bevroren is. Mollen hebben een territorium en daar worden andere mollen uit weggejaagd.
Verhaal De Das
De das houdt geen winterslaap, maar is tijdens koudere periodes veel minder actief en soms blijft hij dan dagenlang in de burcht. Dassen zijn alleseters. Ze zijn slechte jagers en eten wat ze tegenkomen. Ze eten voornamelijk regenwormen die ze ’s nachts in weilanden en open gebieden opsporen.
De ingang van dierenholen in de duinen horen specifiek bij het soort dier dat er gebruik van maakt. Bij konijnen vind je een rond hol. Bij dassen vind je een breed hol. Bij vossen vind je een hoog hol (staat hoog op zijn poten).
Soms komen dassen overdag wel eens uit hun burcht.
Op verspreidingskaartjes van de das (Meles meles) in Nederland zijn de duinen en het lage deel van Nederland steeds blanco. Toch kwam de das in de afgelopen eeuwen soms wel in de duinen voor.
Voor het overige zijn er uit de 16e en 17e eeuw geen waarnemingen van de das uit de Hollandse duinen bekend. Des te opmerkelijker is het dat in de tweede helft van de 18e eeuw in de duinen van Oostvoorne ten minste driemaal een das werd waargenomen. Ook uit later jaren is nog ten minste één waarneming van een das uit de duinen van Voorne bekend (Rockanje, 1935;van Wijngaarden & van de Peppel, 1964). De vraag is hoe een en ander moet worden geïnterpreteerd.
Het duingebied van Voorne is als potentieel leefgebied voor de das inmiddels alleen maar verbeterd. Bossen en struwelen met een zandige bodem om burchten in te graven zijn volop aanwezig. En zeker in de binnenduinrand is ook voldoende foerageergebied voorhanden. Wellicht kunnen we dus op afzienbare termijn nieuwe waarnemingen van de das in de duinen van Voorne toevoegen aan die van enkele eeuwen geleden.
Met zijn fijne neus en klauwen waarmee hij makkelijk graaft, vindt de das altijd wel iets. Hij is verzot op regenwormen, maar ook op kevers, slakken, muizen, reptielen, bessen, bramen, noten, knollen, eikels, paddenstoelen, maïs, koren en allerlei larven.
Ook vruchten vinden ze heerlijk, zoals appels. En dat vinden ze in een aantal van onze gebieden in overvloed, zoals in het Hengstven ten zuidoosten van de Loonse en Drunense Duinen. Daar hebben vrijwilligers in 2018 speciaal voor de dassen vijftig wilde appelboompjes aangeplant.
